De nacht is somber en duister
Language: Dutch (Nederlands)  after the German (Deutsch)
Eerste bard:
De nacht is somber en duister.
Op de heuvels rusten de wolken.
Geen ster met groen sidd'rende straal;
Geen maan kijkt door de lucht.
Het waaien hoor ik in 't woud,
Maar ik hoor het heel in de verte.
De stroom in 't dal bruist luid;
Maar in dat bruisen zit storm en verdriet.
Uit de boom bij 't graf van de doden
Hoort men lang de krijsende uil.
Op de vlakte ontwaar ik een vage gedaante!
Het is een geest! Wordt vager, hij vlucht!
Hier langs dit pad wordt nu een lijk weggedragen;
't Vindt zijn weg door 't licht van het spookbeeld.
Een heel verre waakhond huilt uit de hut op de heuvel.
Het hert ligt op 't mos van de berg;
Aan zijn zij rust de hinde.
En in zijn knoestige gewei hoort zij de wind,
Veert op, en gaat om te rusten dan weer liggen.
Somber en hijgend, bevend en treurig
Verloor de zwerver de weg.
Hij dwaalt door de ruigte, door doornen
langs de sprank'lende bosbron.
Hij vreest ook de klip en het moeras,
Hij vreest, ja, de geest van de nacht.
De oude boom kreunt bij de windstoot,
De vallende tak kraakt luid.
De verwelkte tezamengestrengelde klissen
Drijft de wind over het gras.
Het is de lichte tred van een geest!
Hij beeft in het holst van de nacht.
De nacht is somber, donker en huilend,
wolkig, stormig en zwanger van spoken!
De doden zwerven hier rond!
Ontvang mij uit de nacht, goede vrienden.
...
De hoofdman:
Laat wolken langs heuvels gaan;
Geesten vliegen en zwervers beven.
Laat de winden der wouden maar opstaan,
Buld'rende stormen het dal doorgaan.
Stromen brullen, vensters klapp'ren.
Groengevleugelde schimmen vliegen;
De bleke maan zich achter haar heuvels verheffen,
Dan wel haar hoofd in wolken verhullen!
De nacht vrees ik niet,
De lucht zij blauw, stormig of stikdonker.
Hij vlucht voor het licht, als dat de heuvel bestraalt.
De jonge dag kruipt weer uit zijn wolken,
Echter wij keren nooit meer terug.
Waar zijn onze leiders van vroeger;
Waar zijn onze wijdvermaarde gebieders?
Zwijgend zijn de velden waar zij vochten.
Amper zijn hun mossige graven nog vindbaar.
Men zal ook ons gauw vergeten.
Dit geweldige gebouw zal vervallen.
Onze zonen zullen de puinen in 't gras niet aanschouwen.
Zij zullen de grijsaards bevragen:
"Waar stonden de muren onzer vaderen?"
Laat klinken het lied en slaat aan de harpen;
Zend nu de klanken van vreugde maar rond.
Zet honderd kaarsen op de standaards.
Jongelui, meisjes, begin met de dans.
Haal gauw een grijslokkige zanger
Om mij daden van vroeger te schild'ren;
Van koningen beroemd in heel ons land,
Van gebieders die wij niet meer zien.
Laat de nacht aldus verlopen,
tot de morgen in onze zalen komt dagen.
Dan mogen niet ver zijn de bogen,
de honden, de jongens van de jacht.
Wij zullen de heuvels in de morgen bestijgen,
Wakker maken de herten.