by Albert Verwey (1865 - 1937)
Honestum petimus usque
Language: Dutch (Nederlands)
Er was een klagen Van wind en regen Rondom mijn muren. Ik dorst niet wagen Te gaan op wegen Naar naaste buren. Maar o verbazen ! Vlak voor mijn glazen Hoog in een linde Een kleine vogel Wilde niet zwijgen. Stormwind die blindde, Striemende twijgen, Nat op zijn vlogel, — Hij zong gedurig Luid vast en vurig 't Lied 't onberaamde Tot ik mij schaamde. De storm in de natuur is niet zo vreeslijk Als de verdwaasdheid van de mens. De wonden die zij slaat zijn ongeneeslijk. Aan haat en nijd is nergens grens. Ik hoor een klank Die ik lang weet : Een stem nog krank Van enkel feed. Lijdt gij dan niet? De wereld is verworden. Zij rolt niet meer melodisch uit Gods hand. Schone bevolkingen werden tot horden. Tot waanzin steeg het menselijk verstand. Het vast gegrond verband van allen samen Spatte uit zijn voegen en er is geen wet. Er is geen schaamte meer en geen betamen, Geen vaste straat waar elk zijn voeten zet. De tijd klagen wij aan, Wij die hem moeten lijden. Wij weten niet waarheen te gaan Noch hoe te strijden. Als ooit ouden zo zongen, Dan zongen nooit jongen Hun dit na. Of geen bevroede 't Verscholen goede, Vol van vertrouwen, Op hoop van straks te bouwen Slaan wij de chaos ga. Vol eerbied voor 't verleden Hopen wij in dit heden Sterk te zijn als ons voorgeslacht. Wij willen de eeuwen vieren, Maar niet onszelf ontsieren Door laffe klacht. Wie is zo sterk dat hij de chaos temt? Wie kan het leed zien zonder schreiende ogen? Niet wij : maar daarom juist voelen we ons voorbestemd Tot rustloos pogen. Gij en wij saam, wij moeten doen, Niet over-wijs, niet over-koen, Naar ons vermogen. Wie waarlijk leeft heeft in zijn hart Ene onvernietigbare veer, Een stille kracht die iedre weerstand tart. Noem ons haar naam: spreek uit en leer Wat sterker is dan ramp en smart. Geen leer, geen naam: alleen de wil Sterker te zijn dan leed en tijd. Aanvaard uw taak, volvoer haar stil: Heb lief en hoop en wees bereid. Boven het leed, boven de tijd Verrijst het onvervaard gemoed, Dat weet dat iedre mensheid lijdt, Maar draagt zijn iced en doet wat moet. Boven de tijd, boven het leed Heft zich de goede en schone daad, Die klein mag zijn, want elk mens weet Dat hij voor kleine taken staat. Klein zij de taak, maar sterk de wil Die haar met vaste trouw volvoert. Wie zo doet heeft in zich zijn spil Waaraan geen verdre chaos roert. Als dan elkeen in eigen kring Zo werkt, strek dan uw handen uit En reikt ze tot in grootre ring De bond van broederschap zich sluit. Sluit aan tot ge als een enig yolk De tijd weerstaat die rukt en rijt. Ontredt aan wolk en warrelkolk De schoonheid van een nieuwe tijd.
Confirmed with Albert Verwey, Oorspronkelijk dichtwerk, Deel 2 (1914-1937) 1938 p.567
Authorship:
- by Albert Verwey (1865 - 1937), "Honestum petimus usque", written 1937 [author's text checked 1 time against a primary source]
Musical settings (art songs, Lieder, mélodies, (etc.), choral pieces, and other vocal works set to this text), listed by composer (not necessarily exhaustive):
- by Henk Badings (1907 - 1987), "Honestum petimus usque", 1937, copyright © 1948 [ soprano, two-part women's chorus, men's chorus, and orchestra ], Amsterdam: Donemus. note: also know as Cantata II [sung text not yet checked]
Research team for this page: Emily Ezust [Administrator] , Joost van der Linden [Guest Editor]
This text was added to the website: 2023-04-17
Line count: 88
Word count: 482