Droomevrouw, kom! en draag mijn kleine in je armen, de rozereine; draag mijn kleine, die niet slapen wil naar je droomhof manestil. Kleine sterrekinderen gaan met hun lichtjes al vooraan op’nen de blauwe droomepoort zorgen dat niets mijn kleine stoort. Maan schuift op haar venster zacht; Roomblanke roosjes houden er wacht; Maanlichte klokjes op zilv’rige stelen zullen er fijntjes voor hem spelen. Windvlugge Elfjes dideldomdein, wiegen zijn wiegje op droom’rig refrein. Zullen er gouden laddertjes maken, die tot aan den hemel raken; daarlangs komen de engelijn die zo graag met mijn kindje zijn; komen als vlucht van sneeuwen duiven op roze pootjes met vleugelwuiven. Vóór Maan’s gouden vensterraam scholen z’al hun kopjes saam hebben hun vleugeltjes klaar geleid, wachten nog maar op den juisten tijd. Suja, suja diedeldomdeine droomevrouw kom en vlij mijn kleine, Vlij mijn kleine, die slapen wil… in je droomhof manestil.
Drie declamatoria
Song Cycle by Berta (Albertina Wilhelmina) Tideman-Wijers (1887 - 1976)
2. Droome‑vrouw, kom!  [sung text not yet checked]
Language: Dutch (Nederlands)
Text Authorship:
- by Maria Agatha Boddaert (1844 - 1914)
See other settings of this text.
Researcher for this page: Joost van der Linden [Guest Editor]2. Kindersproke  [sung text not yet checked]
Language: Dutch (Nederlands)
Nacht is niet boos.... Als hij komt de nacht Maakt hij den hemel open, En veel sterren en sterretjes komen zucht Op gouden voetjes geloopen. Zij zijn nieuwsgierig, en naar beneë' Zouden ze heel graag komen Maar ze zijn bang voor de groote zee En voor de hooge boomen. 't Is boven óók donker.... maar zíj hebben licht. De zon gaf ze allemaal lichtjes, Voordat hij naar bed ging; die houden ze dicht Bij hun gouden sterregezichtjes. Zij kijken, en lachen, en knikken goênacht, En zeggen: ‘je moet gauw gaan slapen.’ Zíj worden eerst naar bed gebracht, Als de zon heeft uitgeslapen. Ze wandlen boven den ganschen nacht Op hun kleine bloote voetjes; Dat doet geen pijn.... de wolken zijn zacht, En ze gaan ook maar zoetjes, zoetjes; Ze mogen nóóit leven maken; dát zou De moede menschen hindren.... 'k Geloof niet dat ik ze hooren zou; Maar er zijn ook zieke kindren. 'k Zou heel graag eens naar boven gaan, Als 'k wist hoe daar te komen.... Vogels hebben vleugels aan, Die vliegen boven de boomen. Bouwen ze boven ook hun nest? Of zou hun dat niet bevallen?... En loopen je altijd alleen? - Je zoudt best Uit je open huis kunnen vallen. Hebben je boven ook een tuin, En bloemen.... en kersen.... en bijen, - Die brommen zoo! - en een hooge duin, Waar je op en af kunt rijen? En je moeders handen, zijn ze ook zoo zacht Als ze je 's morgens komt wasschen, En de zeep zoo schuimt, en een watervracht Over je rug komt plassen? In mijn bosch woont een nachtegaal. Hebben je kleine muschjes, Die je voeren kunt? - Zijn je allemaal Broertjes.... broertjes en zusjes? Ik krijg er haast ook een: 't bedje staat klaar; Hebben jullie allemaal bedjes? Maar waar staan ze dan, ik zie er geen.... waar? 'k Hou 't mijne nu altijd netjes. Twee, tien, twintig.... altijd meer Komen je aangeloopen.... In mijn oogen strooien je prikkeltjes neer.... Ik hou ze niet meer open! Tien, zes, honderd... ik ben te moe Om je allemaal te tellen.... Als ik wakker word is de hemel toe.... En 'k heb nog zóó veel te vertellen....
Text Authorship:
- by Maria Agatha Boddaert (1844 - 1914), "Kindersproke"
Go to the general single-text view
Confirmed with Marie Agathe Boddaert, Kindersproke, in: De Gids, Amsterdam : P.N. van Kampen & zoon, 1894, p.549
Researcher for this page: Joost van der Linden [Guest Editor]
3. Zingeling  [sung text not yet checked]
Language: Dutch (Nederlands)
Zingeling ging door het bosch, Over velden, over mos; Langs de stammen naar de wijde Looverwoningen klom hij blijde, Maakte er alle keeltjes los: Zingeling ging door het bosch. Zingeling liep langs het veld; Zette er stapjes ongeteld. Alle kevertjes op den akker, - Heisa, hopsa! - riep hij wakker. Allen kwamen toegesneld: Zingeling liep langs het veld. Zingeling zat op het duin, In den groenen pluimentuin; Over thijm en eglantieren Liet hij biekens en torretjes zwieren; 't Groeide er druk langs dal en kruin: Zingeling zat op het duin. Zingeling trok langs de zee: Spreeuwen, meeuwen zweefden mee. Over 't spelend golfjesdansen Liet hij zijn guitige oogen glanzen; Alle golfjes lachten mee: Zingeling trok langs de zee. Lucht en bosschen, duin en veld Hebben van Zingeling verteld. Overal waar hij kwam getogen, Vroolijke wijsjes en deuntjes vlogen. Mooie kleuren, naar 't hun bevalt, Hebben de bloemen uitgestald. Al wat vleuglen droeg of beenen. Repte zich achter zijn blijheid henen. Ver, uit dorp en stad, bij hopen Kwamen kind'ren aangeloopen; Mondjes snappende, schoentjes klappende, 't Joelen en draven wèl gewend: Onder de drukken de drukste bent! Zing'ling kuste hun kopjes rond; Zing'ling zoende hun zingenden mond. Heisa, hop! Langs veld en wegen Was 't één fladd'rend jubelbewegen, Alsof 't heele wereldrond In lichtelaaie blijheid stond. Zingeling, de lustige klant, Trok met zijn stoet door Lenteland.
Text Authorship:
- by Maria Agatha Boddaert (1844 - 1914), "Zingeling"
Go to the general single-text view
Confirmed with Simon Abramsz., Zomerloover, Deel 1., Groningen : P. Noordhoff, 1930, p.59
Researcher for this page: Joost van der Linden [Guest Editor]
Total word count: 726