by Joost van den Vondel (1587 - 1679)
Toen Orfeus, met zijn keel
Language: Dutch (Nederlands)
Toen Orfeus, met zijn keel, Toen Orfeus met zijn keel en veêl In ' t mastbosch zong en speelde, Tierelier, tierelier, Dat schoone lustprieel ; Scheen hemel, aarde en zee, Scheen hemel, aarde en zee alreê Op zang en spel te dansen, Tierelier, tierelier, Gevolgd van wild en vee. Hij zat op een tapijt, Hij zat op een tapijt gewijd, Een regenboog van bloemen, Tierelier, tierelier ; De Deugd braveert den Nijd. Een krans van lauwerier, Een krans van lauwerier heel fier, Vereert de heldre lokken, Tierelier, tierelier, Een God gelijk in zwier. De lange witte rok, De lange witte rok, van vlok Gesponnen door zijn moeder, Tierelier, tierelier, Hield streek met boog en stok. Hij zong, wat Reuzerot, Hij zong, wat Reuzerot den God Jupijn aan boord durf klampen, Tierelier, tierelier, Bestormen ' t Hemelsch slot, Hoe elk zijn krachten vergt, Hoe elk zijn krachten vergt en tergt: Hoe zij een stormkat bouwen, Tierelier, tierelier, Van steenrots en gebergt. Hoe zij , met torts en knods, Hoe zij , met torts en knods en rots, De Goden zelfs matteeren, Tierelier, tierelier, In ' t rijk des Dondergods. En hoe Jupijn in 't lest, En hoe Jupijn in 't lest dees pest, Met bliksemstraal en donder, Tierelier, tierelier, Begraaft in ' t Helsche nest. Terwijl hij speelde en zong, Terwijl hij speelde en zong, ontsprong Een bron van melk en honig, Tierelier, tierelier, Gevloeid van zijne tong. De boomen in het rond, De boomen in het rond terstond Vergaren om den Zanger, Tierelier, tierelier, En kussen zijnen mond. De wildzang tiereliert De wildzang tiereliert en zwiert Rondom den Speelman hene, Tierelier, tierelier, Ook wild en tam gediert . De nachtegaal ontsteekt, De nachtegaal ontsteekt en breekt Zijn toon aan Orfeus' gallem, Tiereler, tierelier, Die duizend zangers kweekt. De leeuw zijn brullen staakt, De leeuw zijn brullen staakt en blaakt ; De duiven trekkebekken, Tierelier, tierelier : Wat God blijft ongeraakt ? Maar onder spel en zang, Maar onder spel en zang eerlang Een Rei van Boschbacchanten, Tierelier, tierelier, Nam derwaarts haren gang. Daar zagen zij Gods Held, Daar zagen zij Gods Held in ' t veld En ' t bosch, en d' elementen Tierelier, tierelier, Bekoord door ' t zoet geweld. Zij holden, door den drank, Zij holden, door den drank dood krank Van zinnen en van zeden, Tirelier, tierelier : Dat bleek aan haren gangk. Zij bulkten overluid, Zij bulkten overluid vol uit : » Wat plaagt ons al dit spelen, Tierelier, tierelier , Daar Bacchus' vreugd op stuit ? " » Dees speelman woû zijn oor, Dees speelman woû zijn oor ons koor En wijngerdspies nooit gunnen, Tierelier, tierelier ; Hij houdt Apollo's spoor. " » Al is ' t Apollo's zoon, Al is ' t Apollo's zoon en kroon, Trots Kallioop, zijn moeder ; Tierelier, tierelier, Hij zit ons nu te schoon, " » Valt aan, als dol en doof, Valt aan, als dol en doof; dien roof Zal niemand ons ontrukken, Tierelier , tierelier, Wat hulp men hem beloof. " Dus raast de Wijngods Rei, Dus raast de Wijngods Rei : hei, hei ! Valt aan: hij moet er onder ! Tierelier, tierelier, Valt aan met veldgeschreil " Met worp de Mænas snel, Met worp de Mænas snel en fel , Des speelmans borst met keyen, Tierelier, tierelier, In was verkeerd door ' t spel. Een andre breekt uit wrok, Een andre breekt uit wrok een stok, Op 't bekkeneel des zangers, Tierelier, tierelier ; Het brein bespat den rok. De vedel rolt daarheen, De vedel rolt daarheen benêen, En wild en vlug verstrooyen, Tierelier, tierelier ; Hoe lillen al zijn leên ! Schoon hij den jammerpoel, Schoon hij den jammerpoel en stoel Van Pluto had bewogen, Tierelier, tierelier, In ' t onderaardsch gewoel ; Euridice en haar ziel, Euridice en haar ziel, wiens hiel Van d' adder was verbeten, Tierelier, tierelier, Hem weêr in d' armen viel ; Schoon hij den wildsten aard, Schoon hij den wildsten aard hier paart, En breidelt ' s tijgers tooren, Tierelier, tierelier, De wijnkroes niemand spaart. Zij rukken met geweld, Zij rukken met geweld dien Held, En spreyen al zijn leden, Tierelier, tierelier, Gesleurd, verscheurd, langs ' t veld. Daar rolt de schelle keel, Daar rolt de schelle keel en veêl, Voorwind geplompt in 't water, Tierelier, tierelier, Valt Hebrus' kil ten deel. De vedelgallem zucht, De vedelgallem zucht en vlucht ; De keel en vingers beven, Tierelier, tierelier, 't Geluid verdwijnt in lucht . Toen schreide al wat er was, Toen schreide al wat er was een plas, Een heele beek van tranen, Tierelier, tierelier, Die vloeiden over ' t gras. De beek- en boom-godin, De beek- en boom-godin niet min Betreurden haren zanger, Tierelier, tierelier, Met eenen droeven zin. De Wijngod strafte voort, De Wijngod strafte voort dien moord, Aan alle Boschbacchanten, Tierelier, tierelier, Zoo straf als ooit gehoord. Apollo van Parnas, Apollo van Parnas kwam ras Met negen Zanggodinnen, Tierelier, tierelier, Daar ' t lijk gemarteld was. Zij zamelden 't gebeent, Zij zamelden 't gebeent besteend, En zonken 't lijk met klachten, Tierelier, tierelier, In ' t graf van elk beweend. De Vader trekt een schicht, De Vader trekt een schicht van licht En stralen uit zijn koker, Tierelier, tierelier , En schrijft dit grafgedicht : » Gun Orfeus, hier gebluscht, Gun Orfeus hier gebluscht nu rust, . Mijn zang en spelorakel ! Tierelier, tierelier, Hij plantte deugd met lust." Apollo veêl en boog, Apollo veêl en boog om hoog Ten toon hing in de starren ; Tierelier, tierelier, Een trots voor 't nijdig oog . Terwijl voer Orfeus' geest, Terwijl voer Orfeus' geest op ' t feest Der zielen bij Gods reyen, Tierelier, tierelier, Daar vreugd den rouw geneest. Het hoofd, voor tij in zee, Het hoofd, voor tij in zee alreê Te Lesbos aangedreven , Tierelier, tierelier, Brocht tijding van dit wee. Een Zeeslang, wit van tong, Een Zeeslang, wit van tong zich wrong, Om 't bloedig hoofd te likken , Tierelier, tierelier, Te slikken op een sprong. Apollo kwam op slag, Apollo kwam op slag en zag De slang afgrijslijk gapen, Tierelier, tierelier, Nog wijder dan ze plag. De God hierdoor onteerd, De God hierdoor onteerd verkeert Gebit en bek in marmer, Tierelier, tierelier, En ' t bijten haar verleert. Nu vrees geen haat en nijd , Nu vrees geen haat en nijd noch strijd ; Wat kan een dier ons schaden, Tierelier, tierelier, Dat gaapt, maar niet en bijt ?
About the headline (FAQ)
Confirmed with Alexander Baumgartner, Joost van den Vondel zijn leven en zijne werken, Amsterdam : C.L. van Langenhuysen, 1886, p.209
Text Authorship:
- by Joost van den Vondel (1587 - 1679), "Uitvaart van Orfeus", appears in Lucifer, Orfeus, Salmoneus [author's text checked 1 time against a primary source]
Musical settings (art songs, Lieder, mélodies, (etc.), choral pieces, and other vocal works set to this text), listed by composer (not necessarily exhaustive):
- by Dina Appeldoorn (1884 - 1938), "Uitvaart van Orpheus" [ voice and piano ], Amsterdam: G. Alsbach & Co. [sung text not yet checked]
- by Dina Appeldoorn (1884 - 1938), "Uitvaart van Orfeus" [ voice and piano ], from 3 Liederen op teksten van Joost van den Vondel, no. 3 [sung text not yet checked]
Researcher for this page: Joost van der Linden [Guest Editor]
This text was added to the website: 2025-06-09
Line count: 225
Word count: 1054