Voorwinter
Language: Dutch (Nederlands) 
Benêen de schelf, in 't zonneken,
     daar heutelen te gaar
een' kooie bonte hinnekens,
     en koning Canteclaer.

Het wordt allengskens winter, en
     de dagen zijn op niet
gesmolten, zoo me' aan beider einde,
     en bij der ooge, ziet.

't Zijn scherpe naalden ijs alree
     geschoten in de gracht,
en sneeuw is over 't land alom
     gevallen, van den nacht.

De zonne en is maar opgestaan,
     en weêr al wit zij, west-
genegen, na nen lach of twee,
     ten avonde en ten nest.

Ze nikt en, eer de wolken heur
     een' wijksteê opendoen,
zoo werpt zij naar de wereld nog
     nen langen zonnezoen.

Het zonnelicht verzomert huis
     en schelf en schure en stal,
één spanne, op elken dag; en dan
     is 't winter overal.

Benêen den schelf, aan 't borsten, in
     de middagzonne, staan,
of liggen neêre en bakeren
     twaalf hinnen en een haan!

Authorship:

Musical settings (art songs, Lieder, mélodies, (etc.), choral pieces, and other vocal works set to this text), listed by composer (not necessarily exhaustive):


Researcher for this text: Emily Ezust [Administrator]

This text was added to the website: 2012-08-23
Line count: 28
Word count: 143