Een koning en een diender, Die gingen samen wandlen, De diender knoopte zijn handschoen dicht, De koning at amandlen. Zij kwamen aan een groot groot bosch, Daar zaten zeven boeven. Toen zei de koning: diender, sluit Die boeven in de schroeven. Toen zei de diender: Sire, ik heb Geen schroeven, maar wel touwtjes. En de koning: doe het dáar dan meê, Maar doe het asjeblieft gauwtjes. Toen ging de diender naar den eersten en zei: Wil u mij uw handen even geven? En hij bond zijn handen met een touwtje saam; Zoo deed hij met alle zeven. En toen hij klaar wab zei hij nu sta Jullie op en loopt gevallig, Op een rijtje voor mij en den koning uit, Tot wij komen aan de galleg. En als wij bij de galleg zijn, Dan worden jullie gehangen. Want het is een schandaal, dat in 's konings land Nog boeven zijn te vangen. Zoo liepen zij dan op een rijtje voort, En de diender telde hun koppen; En de koning, die amandlen at, Mikte naar hen met de doppen. Maar toen zij kwamen aan de galg, Toen braken de boeven hun banden, En hingen den koning en den diender op, - Tot hunlieder eeuwige schanden.
Drie gedichten
Song Cycle by Géza Frid (1904 - 1989)
3. De zeven boeven  [sung text not yet checked]
Language: Dutch (Nederlands)
Text Authorship:
- by Albert Verwey (1865 - 1937), "De zeven boeven", appears in Kleine gedichten, in Kinderversjes, no. 3
See other settings of this text.
Confirmed with Albert Verwey, Kleine Gedichten, in: De Nieuwe Gids, Jaargang 4. W. Versluys, Amsterdam 1889 p.108
Researcher for this page: Joost van der Linden [Guest Editor]
Total word count: 203