by Guido (Pieter Theodoor Jozef) Gezelle (1830 - 1899)
Language: Dutch (Nederlands)
Emberyza schoeniclus Geklauterd langs nen terruwstaal, wat voert ge een' lieve vogeltaal, 't zij mussche of vinke, 't zij wiens gevlerkte keel mij nu in de ooren klinke, van uit het koorenveld! 'k Verkenne u nauwe, in 't groen der terwe, aan 't grauwzijn van uw' vederverwe en aan uw stemgeweld, dat prazelt, ongelijk de nachtegaalsche galmen, al op- en nedergaan, bij 't buigen van de halmen. Wat zijt gij, pluimgediert, dat blij den Meie viert, en mij verzet, terwijl, voorbijgetreden, ik vare dóór den waai van 's zomers lustigheden? Wat zijt ge, onzichtbaar schier, doch wonderlijk gewrocht van Gods almachtigheid, dat, levende in de locht, geen' enkelen droeven stap en moet op de aarde stellen, maar hangt en wipt en waait, al aan de winden tellen hoe blij gij zijt? Och, ware ik half zoo vlugge en in den Mei verblijd; en moest ik niet gedoen, met, scherp u nagekeken, dit onvoltooid gedicht tot 's Heeren lof te spreken!
Composition:
- Set to music by Frits Celis (b. 1929), "Lente II", op. 53a no. 4 (1995) [ soprano and string quartet ], from Tijdkrans I, no. 4
Text Authorship:
- by Guido (Pieter Theodoor Jozef) Gezelle (1830 - 1899), no title, written 1890?, appears in Tijdkrans
Go to the general single-text view
Researcher for this text: Emily Ezust [Administrator]
This text was added to the website: 2008-09-20
Line count: 23
Word count: 158