by Guido (Pieter Theodoor Jozef) Gezelle (1830 - 1899)
Language: Dutch (Nederlands)
De boomen strooien weêr den weg met wakke winterblâren, die, vol gevangen morgendauw, te gronde nedervaren. Ze wentlen, zoo de wouters doen, die weg en weder draaien, van de eene blomme op de andere, in het heetste zonnelaaien. Geen zonne nu, geen vlindervlucht, geen blommen meer, die blinken; maar blâren, die, verwelkerd, uit de hooge boomen zinken. Maar blâren die, al stemmeloos, in 't gers en in de biezen, in 't diepe van den wagenslag hun stille grafsteê kiezen. De lucht is heel doorwaaid ervan: de wegen en de weiden, de voren in den akkergrond en kan ik onderscheiden. Zoo dapper, in de velden, zijn des zomers oude paden met allerhande verwen van gestrooisel overladen. Komt, koning Winter, komt nu maar; bij honderdduizendtallen, van blommen en van blâren, is al 't zomervolk gevallen.
Composition:
- Set to music by Frits Celis (b. 1929), "Herfst", op. 53b no. 3 (1995) [ soprano and string quartet ], from Tijdkrans II, no. 3
Text Authorship:
- by Guido (Pieter Theodoor Jozef) Gezelle (1830 - 1899), "Bladerval"
See other settings of this text.
Researcher for this text: Emily Ezust [Administrator]
This text was added to the website: 2008-09-19
Line count: 28
Word count: 133