by Jan Luyken (1649 - 1712)
Zomerzang
Language: Dutch (Nederlands)
Als wy door groene beemden gaan, Daar veelderhande bloempjes staan, Die tot ons al iet willen spreken, Met wit en blaauw, en roodt en geel, Vermengt, besprengt, so schoon en eel. Hoe wel, hoe naast en dicht bekeken, Terwyl zy haren geest van geur Door 't aangename lyf van kleur So hart-verquicklyk van sich geven, En 't wintje, vegende over 't hof Met bloeysel-reuck, het ruysend lof Der hoge Popelaars doet beven, De morgen-son so heerlyck blinckt, En koele dauw van kruytjes drinckt By't tuytren, fluyten, singen, quelen Van 't luchtig, vluchtig pluymgediert, Dat tusschen Aerde en Hemel swiert En door de tackjes heen gaat spelen; Dan dencken wy in ons gemoet: O, Paradys, wat syt Gy soet!...
Authorship:
- by Jan Luyken (1649 - 1712) [author's text not yet checked against a primary source]
Musical settings (art songs, Lieder, mélodies, (etc.), choral pieces, and other vocal works set to this text), listed by composer (not necessarily exhaustive):
- by Alexander Voormolen (1895 - 1980), "Zomerzang", 1932 [ voice and piano ], from Drie gedichten van Jan Luyken, no. 3, Amsterdam : Alsbach [sung text checked 1 time]
Researcher for this text: Joost van der Linden [Guest Editor]
This text was added to the website: 2022-12-12
Line count: 20
Word count: 118