In 't rijzen van den koelen dach, Als yder noch te slapen lach, Zat Appelona, die ik sach ('t Zijn my geen dromen) In de schaauw der bomen, En streelde een Luyd, Terwijl sy uyt Een heldere boesem song, Stil hiel de tong, Die 't geveert Van het hele Woud braveert, Het singen, 't Springen, 't Fluyten 't Tuyten, En't fwieren, Gieren Inde Linde, Leefde, Sweefde, Was nu stil, en sat Te luysteren; 't Fluyst'ren Van de blaan ging sacht. O Goon Zo schoon Een Zang Haar dwang Heeft my verkracht.
Drie gedichten van Jan Luyken
Song Cycle by Alexander Voormolen (1895 - 1980)
1. Appelona  [sung text not yet checked]
Authorship:
- by Jan Luyken (1649 - 1712), title 1: "Op het schoon zingen van Juffer", title 2: "Appelona Pynbergs", subtitle: "La Duchesse Rojaal", first published 1671
Go to the single-text view
Confirmed with Jan Luyken, Duytsche lier, Jacobus Wagenaar, Amsterdam, 1671 blz 90
Research team for this page: Emily Ezust [Administrator] , Joost van der Linden [Guest Editor]
2. Spijtig Klaartje  [sung text not yet checked]
Spytig klaartje sou haar baden Moedernaakt in eene beek, Die langs klavere boorden streek, Overschaaut van wilge-bladen; Grage Reynoudt sat en keek, Watertandend door de rietjes; En by riep eens soet met een: Noch wat dieper, tot de knietjes; Daer mee droop sy schaamroot heen.
Authorship:
- by Jan Luyken (1649 - 1712), "Verrassing", first published 1671
Go to the single-text view
Confirmed with Jan Luyken Duytsche lier, Jacobus Wagenaar, Amsterdam, 1671 blz 91
Researcher for this page: Joost van der Linden [Guest Editor]
3. Zomerzang  [sung text checked 1 time]
Als wy door groene beemden gaan, Daar veelderhande bloempjes staan, Die tot ons al iet willen spreken, Met wit en blaauw, en roodt en geel, Vermengt, besprengt, so schoon en eel. Hoe wel, hoe naast en dicht bekeken, Terwyl zy haren geest van geur Door 't aangename lyf van kleur So hart-verquicklyk van sich geven, En 't wintje, vegende over 't hof Met bloeysel-reuck, het ruysend lof Der hoge Popelaars doet beven, De morgen-son so heerlyck blinckt, En koele dauw van kruytjes drinckt By't tuytren, fluyten, singen, quelen Van 't luchtig, vluchtig pluymgediert, Dat tusschen Aerde en Hemel swiert En door de tackjes heen gaat spelen; Dan dencken wy in ons gemoet: O, Paradys, wat syt Gy soet!...
Authorship:
- by Jan Luyken (1649 - 1712)
Go to the single-text view
Researcher for this page: Joost van der Linden [Guest Editor]