Heen is de dag - de nacht nog niet geboren, En langs de bergen wademt avond-dauw - De vogel laat een laatst geneurie hooren, In roerlooze aandacht luistert de landouw: De zwerver daalt, in ziels-gepeins verloren, In 't dal, en naar 't gehucht van wit en grauw; Daar klinken vrome tonen uit den toren, - De star der liefde flonkert zilver-blauw: Het kerkje bracht, wie danken wilden, samen, En wierook en gezang golft uit de poort, En op het dank-gebed zegt alles: ‘amen’ - De zwerver schrijdt, in zoet gepeins, weêr voort: Waar zooveel eensgezinden samen-kwamen, Daar sterft de haat, en wordt geen klacht gehoord.
Zangen der Nacht
Song Cycle by Henri Zagwijn (1878 - 1954)
“Bid op de starren rusten Godes voeten!”… Jacques Perk
1. Dorpsvesper  [sung text not yet checked]
Authorship:
- by Jacques Fabrice Herman Perk (1859 - 1881), "Dorpsvesper", appears in Gedichten, in Mathilde. Een sonnettenkrans in vier boeken, in Boek III
See other settings of this text.
Confirmed with Jacques Perk, Gedichten (ed. Willem Kloos). Met illustraties van J.B. Heukelom. S.L. van Looy, Amsterdam 1914 (12de druk) p.109
Researcher for this page: Joost van der Linden [Guest Editor]
2. Avond  [sung text not yet checked]
Wanneer in ademloozen schemerschijn De vleêrmuis zwijgend wiekt in lage kringen, En de aarde staart naar de eerste tintelingen Der zilvren spangen van het nachtgordijn; Als dan door 't loof der luistrende jasmijn De luwtjes geur'ge wiegeliedren zingen, En sluimer daalt op breede duivezwingen... Dan is het zalig, om alleen te zijn. Dan is het zalig, 't lachend oog te luiken, Waar fulpen rust op neerzijgt, die verkwikt, En leeft van 't zoete liefdedroomen sluiken. O, driewerf zalig, wien het werd beschikt, Om in de zee der sluimring neêr te duiken, Als daar een lief gelaat hem tegenblikt!
Authorship:
- by Jacques Fabrice Herman Perk (1859 - 1881), "Avond", appears in Gedichten, in Overige gedichten en fragmenten
Go to the single-text view
Confirmed with Jacques Perk, Gedichten, (ed. Willem Kloos). Met illustraties van J.B. Heukelom. S.L. van Looy, Amsterdam 1914 (12de druk) p.167
Researcher for this page: Joost van der Linden [Guest Editor]
3. Maneschijn  [sung text not yet checked]
De zon der nacht kwam uit de bergen klimmen, En zoomt met zilver de afgedoolde wolken: Het water wentelt ze in zijn blanke kolken, En doet ze in kabbelende rimpels glimmen; Door 't glanzend bergwoud dolen doffe schimmen, Die, slank en trillend, bosch en berg bevolken... De stilte alleen kan al die rust vertolken: De nacht houdt de' adem in; de rotsen grimmen: Aan ieder sprietje bleef een dauwdrup hangen, - De hitte werd door de' avonddauw gevangen, En geurt er mede uit de aard, die liefde wademt; De mensch luikt vol genot de droomende oogen, En 't luwtje, als liefde al zoetjes aangevlogen, Heeft kussend hem den sluimer ingeademd...
Authorship:
- by Jacques Fabrice Herman Perk (1859 - 1881), "Maneschijn", appears in Gedichten, in Mathilde. Een sonnettenkrans in vier boeken, in Boek III
See other settings of this text.
Confirmed with Jacques Perk, Gedichten, Bert Bakker, Amsterdam 1999 p.96
Researcher for this page: Joost van der Linden [Guest Editor]
4. Sluimer  [sung text not yet checked]
Stil! - Duizend-oogig spiegelt zich in 't meir De nacht, en laat haar bleeken luchter beven, Die honderd sneeuwen sluieren doet zweven Om 't, rond de diepte rijend, rotsenheir. En Sluimer daalt, op vlinder-wieken, neer, Met wuivend rijs, waaraan de druppen beven, Die, dauwend, droom en zoet vergeten geven, En zweeft, in schaduw, peinzend heen en weêr. En in mijn dolend hulkje, dat er glijdt Langs 't kabblend zilver, zet hij zich; ik zie Hem teeder-blikkend over mij gebogen. Hij lacht mij aan, ontplooit de wieken wijd . . . Ik hoor een sluimerende melodie, En weet niet, wat mij lood-zwaar viel op de oogen . . . .
Authorship:
- by Jacques Fabrice Herman Perk (1859 - 1881), "Sluimer", appears in Gedichten, in Mathilde. Een sonnettenkrans in vier boeken, in Boek IV
See other settings of this text.
Researcher for this page: John Versmoren5. Nacht  [sung text not yet checked]
't Is zomernacht. De glinsterende stoeten Der starren wijken rondom eindloos diep; - 't Was of de stilte plechtig tot mij riep: ‘Bid! op de starren rusten Godes voeten!’... Ik weet, ik weet niet wie de wereld schiep, Of ze is geschapen, of we aanbidden moeten, Wat wij als leven, ziel of god begroeten, - Of eeuwig slapen zal, wat eeuwig sliep! - Daar tjuikt de nachtegaal zijn teeder lied, Tevreden dat hij 't klagend lied mag zingen, - Waarom hij zingt, dat weet de zanger niet; Wat rusten kan, voelt zich de rust doordringen, - Ook ik. Ik weet niet, wat ik denken moet, Doch voel het: wie tevreden is, is goed.
Authorship:
- by Jacques Fabrice Herman Perk (1859 - 1881), "Nacht", appears in Gedichten, in Mathilde. Een sonnettenkrans in vier boeken
Go to the single-text view
Confirmed with Jacques Perk, Gedichten, Bert Bakker, Amsterdam 1999 p.109
Researcher for this page: Joost van der Linden [Guest Editor]