Koor:
 Jou, ziel van de kosmos, o zonlicht,
 Zij nu het eerste der feest’lijke lied’ren gewijd!
 O machtige, zonder jou leefden wij niet;
 Van jou slechts komt vruchtbaarheid, warmte en licht!
 
Aria (tenor):
 Jou moeten wij vereren,
 Daar wij in lentekleren
 De aarde weer zien staan;
 Daar zoele windestromen
 Van zoete bloemen komen,
 Ons geuren brengen aan.

 Jou danken wij,
 Dat wij in lentekleren
 De aarde weer zien staan;
 Jou danken wij,
 Dat zoele windestromen
 Ons geuren brengen aan.

 Jou danken wij,
 Dat zoveel schatten schenkt ons,
 Met zoveel moois bedenkt ons
 De kwistige natuur;
 Dat alles blij gaat zingen
 Gaat lachen en gaat springen
 In ’t veld, van vreugde puur.
 
Koor:
 Jou, ziel van de kosmos, o zonlicht,
 Wordt nu in eerbied de feest’lijke hymne gewijd.

 O kwistige, zonder jou minden wij niet,
 Van jou komt zekerheid, liefde en licht.

 O zonlicht, o kwistige, o ziel van de kosmos,
 Jou wordt nu in eerbied de feest’lijke hymne gewijd;

 Jou zij ’t nu betuigd:
 Van jou slechts komt vruchtbaarheid, warmte, licht!

 Jou, ziel van de kosmos, o zonlicht,
 Wordt nu in eerbied de feest’lijke hymne gewijd.

 O kwistige, zonder jou minden wij niet,
 Van jou slechts komt zekerheid, 
 van jou slechts komt vruchtbaarheid, 
 van jou slechts komt vrolijkheid, liefde en licht.